Een langdurig arbeidsongeschikte werknemer kan ook recht hebben op de transitievergoeding als hij al vóór 1 juli 2015 twee jaar arbeidsongeschikt was. De werkgever krijgt voor deze werknemer echter geen compensatie van die vergoeding.

Er is de laatste tijd veel te doen geweest rond het slapend dienstverband. Het thema staat ook regelmatig centraal in rechtszaken. In een recent kort geding was de vraag of een werknemer met een slapend dienstverband ook recht heeft op de transitievergoeding als al voor 1 juli 2015 – het moment waarop de Wet werk en zekerheid (WWZ) het recht op transitievergoeding introduceerde – de 2 jaar durende loondoorbetalingsplicht eindigde. De kantonrechter oordeelde in deze zaak dat de werkgever de transitievergoeding wel moest betalen, omdat pas in 2017 werd voldaan aan de vereisten voor een ontslag wegens langdurige arbeidsongeschiktheid.

 In 2019 verzoek om slapend dienstverband te beëindigen

De werkneemster had zich begin 2013 toegenomen arbeidsongeschikt gemeld. Na 2 jaar – begin 2015 – werd de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 80%-100%. Vanwege een operatie verwachtte de verzekeringsarts op termijn een ‘aanzienlijk herstel van de arbeidsmogelijkheden’. Maar dat herstel bleef uit. In maart 2017 stelde UWV vast dat de mate van arbeidsongeschiktheid onveranderd was gebleven. De werkgever zette het dienstverband slapend voort. Na het arrest van de Hoge Raad, verzocht de werkneemster in november 2019 om het dienstverband te beëindigen en de maximale transitievergoeding van € 81.000 te betalen. Daar was de werkgever niet toe bereid.

 Geen compensatie van verplichte transitievergoeding

Voor de rechter stelde de werkgever dat de Hoge Raad de vergoedingsplicht had gekoppeld aan het moment van einde wachttijd, na 2 jaar arbeidsongeschiktheid. In dit geval eindigde de wachttijd op 5 januari 2015. Toen bestond er nog geen recht op een transitievergoeding. De kantonrechter zag het anders en keek voor de transitievergoeding naar het tijdstip waarop ontslag wegens langdurige arbeidsongeschiktheid mogelijk was. Dat was niet begin 2015. Tot maart 2017 verrichtte de werkneemster werk voor haar re-integratie. Pas in maart 2017 was duidelijk dat er niet binnen 26 weken herstel zou optreden en dat ontslag dus een optie was. De rechter oordeelde daarom dat de werkgever de vergoeding moest betalen. Extra nadelig voor de werkgever is dat hij hiervoor geen compensatie krijgt. Daarvoor moet het moment van 2 jaar ziekte op of na 1 juli 2015 liggen.